De
Romeinen
hielden wel van versieren, tenminste daar waar het wat mocht kosten.
Architectuur voor de rijken moest er zo kostbaar mogelijk uitzien.
Veel gebouwen uit de oudheid zijn
opgetrokken met een kern van baksteen of beton en bekleed met
marmer.
Moest het echt decadent, dan werden nog duurdere steensoorten gekozen, zoals
porfier, of plakken ervan werden ingelegd in het marmer. Zelfs
parelmoer
komt voor in intarsia.
Voor dat
inlegwerk werd een holte gehakt in het blok of de plaat steen, die de drager vormt.
Dat kan op talloze manieren. Laten we eerst kijken naar de bekendste vorm, het
Cosmatenwerk.
De
vloeren
van veel oude kerken in Rome en omgeving bestaan uit grote marmeren platen,
waarin veel cirkels van rode of groene steen ingelegd zijn, vaak in de vorm van een
quincunx.
Het zijn dunne plakken van bijvoorbeeld profieren
zuilen,
als
spolia
hergebruikt. Uit één Romeinse zuil haal je dan heel wat schijven.
Maar er blijft dan nog veel wit over en bovendien: de
schacht
van een zuil is niet overal even dik door zijn
entasis.
Extra ringen en andere patronen van veelvormige stukjes steen, ingelegd als een
mozaïek,
zijn de fraaie aanvulling.
Op dezelfde manier verfraaiden de Cosmaten en hun navolgers het marmer van
friezen
en
zelfs van kronkelende zuiltjes
in
romaanse kloostergangen.
De mozaïeksteentjes die hiervoor gebruikt werden, zijn bij
intarsia dus ingelegd in een groter stuk
natuursteen.
Een 'gewoon' mozaïek valt niet onder intarsia,
omdat de steentjes direct op een muur of vloer geplaatst zijn.
Intarsia in steen heeft een lange traditie in de
kunstgeschiedenis, net als
intarsia in metaal
en
hout.
Tekst: Jean Penders, 03-2006. Bronnen: zie literatuurlijst. Afbeelding: Jean Penders